Het nieuwe ontslagrecht, te gehaast en ondoordacht

Werd minister Lodewijk Asscher van Sociale Zaken twee jaar geleden nog geprezen voor de effectieve manier waarop hij zijn sociaal akkoord door de Eerste én Tweede Kamer kreeg, inmiddels is de lof omgeslagen in ongeloof. De ene na de andere kostenpost blijkt hoger uit te vallen dan oorspronkelijk werd gedacht; een indicatie dat de gevolgen van het akkoord onvoldoende zijn voorzien.

Werd vorige week al duidelijk dat transitievergoedingen voor seizoensarbeiders werkgevers in grote financiële problemen konden brengen, gisterenmiddag werd er andermaal een zogenaamde ‘weeffout’ gevonden in de Wet werk en zekerheid (Wwz). Ook dit keer gaat het om de transitievergoeding, nu voor arbeidsongeschikte werknemers. Zij hebben, naast een loondoorbetaling, wettelijk gezien óók nog recht op deze extra vergoeding.

Onderscheid verboden

De naam ’transitievergoeding’ wekt een verkeerde indruk. Het bedrag is niet alleen bedoeld om zij die een dienstbeëindiging tegemoet zien te helpen in de overgang van ‘werk-naar-werk’, maar is volgens het ministerie van Sociale Zaken ook een ‘compensatie voor ontslag’. Iedereen die wordt ontslagen heeft dus recht op deze tegemoetkoming, dus óók werknemers die twee jaar lang ziek zijn geweest en wegens arbeidsongeschiktheid hun congé krijgen. Wettelijk gezien mag een werkgever immers geen onderscheid maken tussen zij die ziek en zij die gezond zijn. Op deze manier zijn de broodheren een stevig sociaal vangnet voor hun personeel met een vast contract.

Want voorafgaand aan deze transitievergoeding betalen bedrijven ook al twee jaar het loon van de langdurig zieke werknemer door. Is diegene na twee jaar nog steeds niet in staat om te werken, dan wordt het contract ontbonden en gaat diegene verder in het arbeidsongeschiktheidstraject. De werkgever moet dan wel in één keer de transitievergoeding overmaken. Berekeningen leren dat dit het Nederlandse bedrijfsleven jaarlijks € 150 miljoen gaat kosten.

Slechts nobel

Herstelt minister Asscher deze fout niet tijdig, dan wordt het steeds minder aannemelijk dat werkgevers personeel in vaste dienst nemen. Ten eerste moet dit al na maximaal twee jaar van tijdelijke contracten; een nobel streven om flexwerkers meer zekerheid te bieden, maar dit gaat nooit gebeuren. En als werkgevers ook nog eens dermate moeten opdraaien voor het financieel ondersteunen van langdurig zieke (ex-)werknemers, is de vraag gerechtvaardigd of een dergelijk akkoord niet voornamelijk op naïviteit is gestoeld.